19 637
Vluchtelingenbeleid

nr. 426
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 15 maart 1999

De vaste commissies voor Justitie1 en Buitenlandse Zaken2 hebben op 4 februari 1999 overleg gevoerd met minister Van Aartsen van Buitenlandse Zaken en staatssecretaris Cohen van Justitie over:

– het ambtsbericht Iran (19 637, nr. 413);

– de notitie over toezicht op de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers naar hun land van herkomst (19 637, nr. 414).

Van het overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Middel (PvdA) zei het ambtsbericht over Iran van een beduidend betere kwaliteit te vinden dan eerdere ambtsberichten. Hij vroeg hoe de minister het gevaar inschat dat de positieve ontwikkelingen die in het ambtsbericht worden geschetst tegenreacties oproepen. Zullen de verscherpte tegenstellingen tussen de partijen in Iran voor de veiligheidsdienst een aanleiding zijn om repressiever op te treden? Hij vroeg vervolgens of de weigering van Iran om de speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechten toe te laten, niet contrasteert met de vermeende ontwikkelingen. Het oordeel van deze rapporteur luidt dat de mensenrechtensituatie in een aantal opzichten is verbeterd, maar dat de mensenrechten niet volledig worden geëerbiedigd.

In het ambtsbericht wordt gesteld dat vooral groeperingen die door de Iraanse regering worden gezien als een potentiële bedreiging van de door haar gewenste islamitische samenleving, het risico lopen slachtoffer te worden van mensenrechtenschendingen. De heer Middel vond dat het zorgvuldigheidsbeginsel vereist dat deze groeperingen worden gespecificeerd, hetgeen maar zeer ten dele is gebeurd in zowel het ambtsbericht als in de politieke conclusies die de staatssecretaris heeft getrokken. Hij vond het opvallend dat vrouwen die voor hun vrouwzijn uitkomen in het geheel niet worden genoemd. De mensenrechtenschendingen in Iran en de onzekere toekomst van het land, maken dat Nederland bescherming moet blijven bieden aan mensen die bescherming nodig hebben.

Het intrekken van de voorlopige verblijfstitel in 1995, gevolgd door de uitstel-van-vertrekregeling (UVV-regeling) en het stilleggen van het beleid, hebben ertoe geleid dat er vrij veel Iraniërs in Nederland verblijven die formeel niet, maar materieel wel onder de driejarenregeling vallen. Deheer Middel vroeg hoeveel mensen materieel onder de driejarenregeling vallen en of deze groep op grond van de verschillende fases in het beleid voor Iran in categorieën verdeeld kan worden. Is het rechtvaardig om mensen die materieel onder de driejarenregeling vallen alsnog terug te zenden?

De motie-Van Oven die vroeg om een verscherping van de monitoring is aangenomen in een periode dat zowel de algemene als de individuele ambtsberichten over Iran bedroevend slecht waren. Omdat de monitoring in de praktijk niet heeft gewerkt en omdat de kwaliteit van de ambtsberichten sterk is verbeterd, is het mogelijk om verder van monitoring af te zien. Als men afziet van monitoring verdwijnt echter ook de mogelijkheid om achteraf te beoordelen of het verantwoord was om groepen mensen terug te sturen. Hoe kan dit probleem ondervangen worden?

De heer Middel zei ten slotte in grote lijnen met het voorstel van de regering in te kunnen stemmen. De regering moet wel voorkomen dat alle Iraniërs over één kam worden geschoren. Dit geldt vooral voor asielzoekers van wie de zaak wordt herbeoordeeld. Als na een zorgvuldige procedure is gebleken dat terugzenden verantwoord is, moet dat gebeuren. Daarentegen moet twijfel over de vraag of terugzenden verantwoord is een reden zijn om af te zien van uitzetting.

De heer Kamp (VVD) zei het ambtsbericht een gedegen werkstuk te vinden. Hij zag naast misstanden ook positieve ontwikkelingen in Iran. Zo zijn er meer politieke partijen toegestaan, worden er lokale verkiezingen gehouden, is er een grotere vrijheid van meningsuiting, meer persvrijheid en is de positie van vrouwen verbeterd. Groepen die door het conservatief-religieuze establishment worden gezien als een bedreiging lopen echter nog steeds gevaar.

De heer Kamp zei zich in dit overleg te willen beperken tot de vraag of gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde Iraanse asielzoekers in principe hervat kan worden. Hij zei deze vraag bevestigend te willen beantwoorden met dien verstande dat mensen die vervolging of een onmenselijke behandeling hebben te vrezen, zoals schrijvers, journalisten, homoseksuelen en Bahái, op een andere manier behandeld moeten worden.

Met het besluit van de staatssecretaris wijkt Nederland niet langer af van de lijn die andere, vergelijkbare landen en de UNHCR volgen. De heer Kamp noemde dit besluit een goede stap in het beleid dat gericht is op het over de hele linie aanscherpen van het landenbeleid. Hij meende dat de conclusies die uit het ambtsbericht van 22 januari 1999 zijn getrokken ook uit het ambtsbericht van 5 juni 1997 getrokken hadden kunnen worden. Waarom heeft het anderhalf jaar geduurd voordat deze conclusies daadwerkelijk werden getrokken? Waarom heeft men aan het standpunt vastgehouden dat geen enkele Iraniër teruggestuurd kon worden, terwijl de UNHCR meende dat dit wel verantwoord was en jaarlijks duizenden Iraniërs voor kortere of langere tijd naar hun vaderland terugkeerden? Is de staatssecretaris nagegaan of zich onder deze mensen ook mensen met een A-status bevonden? Zijn er Iraniërs met een A-status die een Iraans paspoort hebben aangevraagd en gekregen?

De heer Kamp meende dat de staatssecretaris zeer terughoudend moet zijn bij de herbeoordeling van oude dossiers. Eerdere besluiten zijn zorgvuldig genomen en desgevraagd door de rechter getoetst. Hij meende dat het uitgangspunt van de staatssecretaris moet zijn dat aan eerder genomen besluiten wordt vastgehouden. Waarom meent de staatssecretaris dat herbeoordeling van de oude dossiers nodig is? Hoeveel dossiers worden herbeoordeeld? Hebben Amnesty International en VluchtelingenWerk het exclusieve recht dossiers aan te dragen? Kan men herbeoordeling van andere dossiers nu nog wel weigeren? De heer Kamp vroeg verder hoeveel Iraniërs moeten terugkeren en of men inmiddels begonnen is met het uitzetten van mensen. Kan men zijn uitzetting uitstellen door een nieuwe reeks juridische procedures te beginnen?

Ten slotte wees de heer Kamp erop dat het met de huidige aantallen asielzoekers te verwachten is dat jaarlijks vele duizenden afgewezen asielzoekers zullen moeten terugkeren. Bij dergelijke aantallen is individueel toezicht onmogelijk. De regering moet ervoor zorg dragen dat in individuele zaken een zorgvuldige beslissing wordt genomen. Hierbij kan het volgen van de ontwikkelingen in de landen van herkomst een hulpmiddel zijn. Bij de onderhandelingen over het regeerakkoord is men tot de conclusie gekomen dat het daar echter ook bij moet blijven. De staatssecretaris schrijft terecht in de brief van 22 januari dat met het onherroepelijk worden van een afwijzende beslissing op een toelatingsverzoek een definitief einde is gekomen aan de asielprocedure. Beperkt men zich in de toekomst bij de monitoring daadwerkelijk tot het volgen van de algemene situatie in een land?

De heer Wijn (CDA) merkte op dat het beleid van het kabinet-Kok I ertoe heeft geleid dat discussies over de Iraanse asielzoekers zeer beladen zijn en dat de Iraniërs nog steeds in onzekerheid verkeren. Hij vond het daarom hoog tijd dat de Kamer duidelijke conclusies trekt.

De heer Wijn gaf als zijn visie dat er in Nederland altijd plaats moet zijn voor mensen die te vrezen hebben voor individuele vervolging wegens hun politieke of godsdienstige overtuiging, hun nationaliteit, ras of het behoren tot een bepaalde sociale groep. Deze norm is op de langere termijn echter alleen dan houdbaar als Nederland een consequent beleid voert voor uitgeprocedeerde asielzoekers. De asielprocedure dient zorgvuldig te zijn en het ambtsbericht speelt daarbij een belangrijke rol.

Het ambtsbericht stelt dat de naleving van de mensenrechten in Iran een reden voor zorg blijft, ook al zijn er enkele positieve ontwikkelingen te constateren. De heer Wijn wees erop dat een aantal met Nederland vergelijkbare landen en de UNHCR ervan uitgaan dat asielzoekers die na een zorgvuldige procedure worden afgewezen zonder al te grote risico's naar Iran kunnen terugkeren. VluchtelingenWerk en Amnesty International verzetten zich hier niet tegen. De heer Wijn zei daarom de conclusie te delen dat een VVTV-beleid voor Iran niet langer opportuun is. Volgens het ambtsbericht levert vrijwillige terugkeer in verreweg de meeste gevallen geen problemen op. In welke gevallen levert of leverde dit wel problemen op? Er staat verder in het ambtsbericht dat de Iraanse autoriteiten nauwelijks geïnteresseerd zijn in uitgeprocedeerde asielzoekers, maar tegelijkertijd ook dat, vooral in de eerste periode van de detentie, grove schendingen van de mensenrechten niet zijn uitgesloten. Met het oog hierop vroeg hij de bewindslieden of het zeker is dat uitgeprocedeerde asielzoekers bij hun terugkeer niet hoeven te vrezen voor detentie.

De heer Wijn zei dat uit het ambtsbericht niet de conclusie kan worden getrokken dat Iran een veilig land is, hetgeen betekent dat niet iedere Iraniër kan worden teruggestuurd. Een zorgvuldige procedure moet daarom gegarandeerd zijn. De staatssecretaris heeft besloten om in voorkomende gevallen beslissingen in zaken van Iraanse asielzoekers uit de jaren 1994 tot en met 1996 te heroverwegen. Betekent dit dat in de jaren 1997 en 1998 geen VVTV's zijn verstrekt? De staatssecretaris is verantwoordelijk voor de zorgvuldige procedure bij asielzaken en de beslissing om Amnesty International en VluchtelingenWerk zaken voor herbeoordeling voor te laten dragen, mag er niet toe leiden dat die verantwoordelijkheid voor een deel bij deze organisaties komt te liggen. Kan de staatssecretaris garanderen dat alle asielzoekers een zorgvuldige procedure hebben doorlopen, alvorens vertrek wordt aangezegd?

Hoe gaat de staatssecretaris de uitgeprocedeerde Iraanse asielzoekers uitzetten? Hoe doen Zweden en Duitsland dit? De heer Wijn zei een voorstander te zijn van begeleide terugkeer. Verwacht de staatssecretaris dat sommige Iraniërs vrijwillig zullen terugkeren en is die vrijwilligheid noodzakelijk om tot Iran toegelaten te worden?

Op korte termijn zal een ambtelijke missie afreizen naar Iran om daar te overleggen over consulaire kwesties en problemen rond migratie. Gaat het daarbij louter om operationele zaken? Verstrekt de Iraanse ambassade laissez-passers? Ten slotte vroeg de heer Wijn of deze nog nodig zijn nu president Khatami heeft gezegd dat Iraniërs ook zonder geldige identiteitskaart mogen terugkeren.

De heer Dittrich (D66) bestreed de indruk dat president Khatami een verlicht leider van Iran is. Voor zijn positie en macht is Khatami namelijk in belangrijke mate afhankelijk van de conservatieve religieuzen. Hij vond dat dit in het oog gehouden moet worden bij de beoordeling van het ambtsbericht. De rechtspleging is een farce en lijkt nog verder te verslechteren nu de rechter ook de taak van het openbaar ministerie vervult. Waar is de stelling op gebaseerd dat uitgeprocedeerde asielzoekers bij terugkeer in Iran in de regel niet te maken krijgen met de zwakke punten van dit rechtssysteem? Wat gebeurt er met mensen die wel met die zwakke punten te maken krijgen?

De UNHCR en een aantal landen vinden dat terugkeer naar Iran verantwoord is. De heer Dittrich zei zich in deze opvatting te kunnen vinden, mits asielzoekers met een overtuigend vluchtverhaal en mensen uit de risicogroepen ruimhartig worden bekeken en voor een verblijfsvergunning in aanmerking blijven komen. Hij vroeg of de bewindslieden ermee kunnen instemmen dat intellectuelen (schrijvers, journalisten, uitgevers, universitaire docenten et cetera), moslims die tot het christendom bekeerd zijn en bekeringsactiviteiten hebben ontplooid, Bahái en homoseksuelen tot de risicogroepen worden gerekend. Zijn de definities van deze groepen wel voldoende duidelijk? Welke werkinstructie heeft de IND voor Iraanse homoseksuelen die een asielverzoek indienen?

De heer Dittrich meende dat een zorgvuldige procedure een uitgebreide monitoring overbodig maakt. Hij vond het wel zaak dat het ambassadepersoneel open staat voor de problemen van mensen die teruggekeerd zijn. Van de ambassade mag worden verwacht dat zij actief zoekt naar een oplossing voor deze problemen.

Het terugkeerbeleid voor Iraniërs van de afgelopen jaren was rommelig en onduidelijk. Zowel de regering als de Kamer hebben sinds januari 1995 dubbelzinnige signalen afgegeven die niet alleen voor onzekerheid bij de betrokkenen hebben gezorgd, maar ook verwachtingen hebben gewekt. De heer Dittrich vond dat daarom bezien moet worden of het mogelijk is het driejarenbeleid van toepassing te verklaren op mensen die voor 1996 in Nederland asiel hebben aangevraagd en bij wie geen sprake is van een contra-indicatie. Hoeveel Iraniërs komen eventueel voor een dergelijke regeling in aanmerking? Is het eigenlijk wel mogelijk om mensen die al zolang in Nederland wonen terug te laten keren? Mocht het niet mogelijk zijn om het driejarenbeleid van toepassing te verklaren dan vond de heer Dittrich het voorstel om Amnesty International en VluchtelingenWerk om zaken voor herbeoordeling te laten voordragen een praktisch en goed voorstel.

Mevrouw Halsema (GroenLinks) zei dat de kwaliteit van het ambtsbericht verbeterd is, maar vond wel dat er nog steeds te weinig bronnen worden gebruikt. Zij keurde het verder volstrekt af dat in het ambtsbericht zelf politieke conclusies worden getrokken over de vraag of Iraniërs wel of niet kunnen worden uitgezet.

In het ambtsbericht wordt geconcludeerd dat de Iraanse samenleving zich zodanig positief ontwikkelt, dat terugkeer niet langer onverantwoord is. Mevrouw Halsema zei echter tendensen te ontwaren die eigenlijk somber zouden moeten stemmen. Zo is het politieke klimaat in Iran nog steeds wankel en is het ongewis in welke richting de Iraanse samenleving zich zal ontwikkelen. President Khatami lijkt hervormingsgezind, maar zijn beleid wordt voortdurend ondermijnd door de religieuze leiders van het land. Conservatieve krachten roeren zich steeds sterker, hetgeen blijkt uit het optreden van terreurgroepen die op een gewelddadige wijze kritische geluiden de kop in proberen te drukken.

Omdat de functie van rechter en aanklager zijn samengevoegd is onpartijdigheid in het justitiële systeem een fictie geworden. De vrijheid van meningsuiting was al beperkt, maar het afgelopen jaar is de repressie van schrijvers en intellectuelen toegenomen. Mevrouw Halsema vroeg of het waar is dat marteling «slechts» plaatsvindt totdat een bekentenis is afgelegd of de aangeklaagde is veroordeeld. Impliceert het feit dat de Iraanse rechtsstaat niet voldoet aan de minimumvoorwaarden niet dat iedere burger getroffen kan worden door de terreur van het regime en dat het eigenlijk onmogelijk is om risicogroepen te onderscheiden? De problemen van de Iraanse bevolking worden ook vergroot door de economische depressie waar het land mee te kampen heeft.

Mevrouw Halsema vroeg of een optimistische toekomstverwachting voor Iran wel gerechtvaardigd is, gezien de negatieve politieke, rechtsstatelijke en economische ontwikkelingen. Is het ambtsbericht niet te eenzijdig gebaseerd op de goede bedoelingen van een deel van het regime, terwijl het land in werkelijkheid af koerst op destabilisatie en een escalatie van onlustgevoelens? Kan men in gemoede stellen dat Iran aan het centrale uitgangspunt van het asielbeleid voldoet, namelijk dat alleen personen over wier veiligheid na terugkeer geen twijfel bestaat, in aanmerking komen voor terugkeer? Is de situatie in Iran vergeleken met die van een jaar geleden daadwerkelijk verbeterd? Dit is van belang, omdat een jaar geleden noch de Kamer noch de regering het risico wilde nemen, mensen terug te sturen naar Iran.

Waarom definieert de staatssecretaris risicogroepen als uiteindelijk individuele toetsing de doorslag geeft? Komen mensen uit de risicogroepen soms automatisch in aanmerking voor een VVTV? Mevrouw Halsema vroeg in dit verband waarom vrouwen niet als een aparte risicogroep worden genoemd. Zij meende verder dat geen enkel asielverzoek van een Iraniër in de AC-procedure mag worden afgedaan, omdat Iran een kwetsbaar land is met een slechte mensenrechtensituatie.

De Iraanse asielzoekers zijn de afgelopen jaren de dupe geworden van het rommelige beleid dat achtereenvolgende regeringen de afgelopen jaren hebben gevoerd. Er is eerst jarenlang een gedoogbeleid gevoerd, waarna in 1995 werd besloten dat mensen terug moesten, niet omdat de situatie in Iran was verbeterd, maar omdat de regering tot een ander inzicht was gekomen. De regering durfde hieraan toentertijd klaarblijkelijk geen consequenties te verbinden, want in de daarop volgende jaren zijn er nauwelijks mensen verwijderd. In de Kamer is steeds met veel omzichtigheid gesproken over het terugsturen van mensen naar Iran. De staatssecretaris wil nu de gevallen uit 1994 tot en met 1996 herbeoordelen na jaren van rommelig beleid en niet altijd even zorgvuldige beoordelingen. Mevrouw Halsema meende dat het beter is om het driejarenbeleid op deze mensen van toepassing te verklaren. Dit is niet alleen rechtvaardiger, het voorkomt ook een verhoging van de werkdruk bij de IND, de rechters en de COA's.

De heer De Wit (SP) zei dat de stopzetting van het VVTV-beleid voor Iraanse asielzoekers in 1995 had moeten leiden tot het uitzetten van uitgeprocedeerde asielzoekers. In juni 1997 heeft de Kamer om monitoring gevraagd als extra waarborg bij het te voeren terugkeerbeleid. In november 1997 is het uitzettingsbeleid echter stopgezet en is men overgegaan tot UVV-beleid, omdat de voorgenomen monitoring niet mogelijk bleek. De heer De Wit zei het in dit verband vreemd te vinden dat de huidige regering het ontbreken van toezicht op terugkeer niet langer ziet als een reden om uitzettingen op te schorten, omdat de mensenrechtensituatie in Iran niet wezenlijk is veranderd. De onzorgvuldigheid als gevolg van het gedoogbeleid heeft ertoe geleid dat men al in 1997 aankondigde dat een herbeoordeling van de dossiers nodig was. Deze aankondiging heeft echter geen vervolg gekregen. De heer De Wit meende dat al deze beleidswijzigingen tot een onacceptabele onzekerheid hebben geleid bij de betrokken Iraniërs.

Denkt de staatssecretaris dat uitzetting van de Iraanse asielzoekers en met name van de asielzoekers die in de lange tijd dat zij in Nederland hebben verbleven in het ongewisse zijn gelaten over hun toekomst, nog een realistische mogelijkheid is? Om hoeveel uitgeprocedeerde asielzoekers gaat het? Staan er voor de uitgeprocedeerde asielzoekers nog beroepsmogelijkheden open als de staatssecretaris overgaat tot uitzetting en wat zijn de eventuele consequenties hiervan voor de rechterlijke macht? De heer De Wit vroeg of het rommelige beleid van de afgelopen jaren er niet toe zal leiden dat asielzoekers hun zaak zullen winnen als zij die aanhangig maken bij de rechter. Is het daarom niet verstandiger te voorkomen dat zaken aan de rechter worden voorgelegd door zelf het initiatief te nemen en een analyse te maken van de verschillende dossiers? Heeft de ruime interpretatie van het UVV-beleid sinds 1996 voor Iraanse asielzoekers nog gevolgen voor de beoordeling van de individuele zaken?

De heer De Wit vroeg of er geen beletselen zullen worden opgeworpen door Iran zelf, als Nederland daadwerkelijk overgaat tot uitzetting. In het verleden zijn er immers moeilijkheden gerezen rond de reisdocumenten die door Iran verstrekt moeten worden. Is op dit punt inmiddels sprake van een wijziging in het Iraanse beleid? Hij zei verder benieuwd te zijn naar de uitkomsten van de ambtelijke missie naar Iran.

De staatssecretaris zal een aantal zaken uit de jaren 1994 tot en met 1996 herbeoordelen. Welke zaken komen daarvoor in aanmerking? Ten slotte vroeg de heer De Wit of hierbij opnieuw wordt gekeken naar het asielrelaas en of de problemen rond het VVTV-beleid geen aanleiding vormen het driejarenbeleid opnieuw te bezien.

De heer Rouvoet (RPF) zei mede namens het GPV te spreken. Hij constateerde dat de monitoring in de loop van de tijd veranderd is in louter toezicht op terugkeer, terwijl de Kamer aanvankelijk was voorgespiegeld dat het aanmerkelijk meer inhield. Hij wees in dit verband op de paradox dat voor goede monitoring medewerking van de overheid nodig is, maar dat die medewerking tegelijkertijd een aanwijzing is dat monitoring overbodig is. Als monitoring noodzakelijk wordt geacht, betekent dit dat er iets mankeert aan de criteria op grond waarvan een asielzoeker Nederland moet verlaten. Hij vond dat Nederland een nog zorgvuldiger toelatingsbeleid moet voeren voor Iraniërs, als monitoring in de praktijk onmogelijk blijkt.

De heer Rouvoet zei in te kunnen stemmen met de conclusie dat het op voorhand niet onverantwoord is om uitgeprocedeerde Iraanse asielzoekers terug te sturen. Iran is niet voor iedereen een onveilig land, hetgeen niet betekent dat Iran dus een veilig land is. Hij vond dat de zorgen over de mensenrechtensituatie en de rechtspleging in Iran gerechtvaardigd zijn. Daarom is het terecht dat mensen die behoren tot een van de risicogroepen niet worden teruggestuurd.

Het is opvallend dat in het ambtsbericht de positie van christenen wel expliciet wordt genoemd, maar in andere berichten, zoals het persbericht naar aanleiding van het kabinetsbesluit, niet. De heer Rouvoet zei dat alle twijfel weggenomen moet worden over de positie van de bekeerde moslims. Deze mensen moeten zeker niet worden teruggestuurd. Eerder is gesuggereerd dat zij veilig kunnen terugkeren als zij zich na terugkeer onthouden van evangelisering en als zij niet laten blijken dat zij niet langer moslim zijn. De heer Rouvoet vond dit onacceptabel, omdat de Nederlandse definitie van godsdienstvrijheid niet aangepast mag worden aan de definitie van het Iraanse regime.

De heer Rouvoet wees erop dat niet alleen politieke activiteit ertoe kan leiden dat men gezien wordt als een potentieel gevaar voor de Iraanse samenleving. Mensen die kennis hebben van verrijking door en corruptie van leden van het regime lopen in Iran gevaar en moeten daarom dikwijls uitwijken. Hij vroeg om een ruimhartige interpretatie van het begrip «risicogroep», zodat ook die mensen in Nederland kunnen blijven.

Ten slotte merkte de heer Rouvoet op dat de voorgeschiedenis van het asielbeleid voor Iraanse asielzoekers billijkt dat bij het in de afgelopen periode materieel gevoerde VVTV-beleid de driejarentermijn in acht wordt genomen. De herbeoordeling is eventueel een alternatief voor de driejarentermijn. Welke precieze redenen heeft de staatssecretaris voor deze herbeoordeling?

De heer Van der Staaij (SGP) noemde de mensenrechtensituatie in Iran zorgelijk. Onder het bewind van president Khatami is de bandbreedte waarbinnen mensen hun eigen mening kunnen uitdragen iets toegenomen. De verdwijning van dissidente auteurs laat echter zien dat er nog steeds terecht kritische vragen worden gesteld bij de ontwikkeling van de mensenrechtensituatie in Iran. De trefwoorden voor Iran zijn: zorgelijk en instabiel. Hij vond het daarom onterecht dat in krantenverslagen over het ambtsbericht de indruk wordt gewekt dat het ambtsbericht Iran veilig verklaart. Een en ander betekent echter ook niet dat het op voorhand onverantwoord is om asielzoekers terug te sturen die, op grond van hun vluchtverhaal, niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning.

Evenals bij het vorige ambtsbericht zijn ook bij het jongste ambtsbericht kanttekeningen te plaatsen. Zo staat er dat er geen gegevens zijn over de strafrechtelijke vervolging van evangeliserende christenen. Had nader onderzoek hier niet meer duidelijkheid kunnen scheppen? De heer Van der Staaij zei ook een kanttekening te willen plaatsen bij de afbakening in het ambtsbericht van het begrip «evangeliserend christen». In het ambtsbericht wordt namelijk gesproken over actief bekerende christenen, hetgeen in de Iraans context een moeilijk te hanteren begrip is. De Iraanse regering probeert al jaren de christelijke kerken te laten uitsterven door van hen te eisen dat zij zich volstrekt afsluiten van de samenleving. Het begrip «actief bekeren» heeft in Nederland dan ook een heel andere betekenis dan in Iran.

Kan de staatssecretaris uitleggen waarom er VVTV's zijn verstrekt nadat het VVTV-beleid in principe beëindigd was? Komen naast Amnesty International en VluchtelingenWerk andere organisaties in aanmerking voor het voordragen van zaken voor herbeoordeling? Wat is de reden voor deze herbeoordeling?

De heer Van der Staaij zei ten slotte het standpunt van de regering te delen dat monitoring een aanvullend instrument is en dat het geen overheersende rol mag spelen bij de individuele procedures. Het is dan wel essentieel dat de regering een goed inzicht heeft in de situatie van een land van herkomst en dat zij kan garanderen dat beslissingen in asielzaken zorgvuldig worden genomen. Aan deze voorwaarden moet voldaan zijn als de regering de monitoring niet langer een aanvullende rol wil laten spelen bij de beoordeling van de individuele situatie van asielzoekers.

Het antwoord van de regering

De minister van Buitenlandse Zaken zei niet optimistisch te zijn over de ontwikkelingen in Iran. Weliswaar heeft president Khatami aangeven te willen werken aan de «rule of law» in Iran, maar de aanwezigheid van een duidelijk conservatieve groepering maakt dat men slechts kan hopen dat de situatie zal verbeteren. De Nederlandse regering en de Europese Unie hebben met afschuw gereageerd op de moorden in december 1998 en januari van dit jaar. Deze moorden, die aantonen dat Iran geen veilig land is, zijn ook aan de orde gesteld tijdens het overleg tussen de EU en Iran op 16 december 1998. De minister wees erop dat men dan ook op geen enkele manier uit het ambtsbericht mag concluderen dat Iran een veilig land is.

De Iraanse regering wil de VN-rapporteur voor de mensenrechten niet in Iran toelaten. Zij meent dat er sprake is van een dubbele standaard, omdat Iran anders zou worden beoordeeld dan andere landen in de regio. De minister zei de houding van de Iraanse regering te betreuren. Deze houding is een verdere aanwijzing dat er geen reden is om optimistisch te zijn over de situatie in Iran.

Omdat de overheid bij asielzaken snel onder vuur komt te liggen, is het van cruciaal belang dat de ambtsberichten op de meest zorgvuldige wijze worden samengesteld en dat er met een betrokken en analytisch oog naar wordt gekeken. De minister zei daarom verheugd te zijn over de opmerking van verschillende leden van de commissies dat de kwaliteit van de ambtsberichten is verbeterd. Hij merkte hierbij op dat het zijn streven is om de kwaliteit verder te vergroten. De kern van het ambtsbericht is dat ondanks de positieve ontwikkelingen in Iran de mensenrechtensituatie aanleiding blijft geven tot zorg, vooral voor die mensen of groepen die door de Iraanse regering worden gezien als een potentiële bedreiging van de islamitische waarden en normen die de basis zijn van deze samenleving. Deze mensen en groepen lopen het risico slachtoffer te worden van mensenrechtenschendingen. Deze inschatting van de situatie in Iran is de basis geweest voor de conclusies die de staatssecretaris van Justitie heeft getrokken voor het asielbeleid. De minister zei dat de aanbevelingen van de commissie-Wijnholt zo veel mogelijk overgenomen worden en dat ambtsberichten inderdaad geen politieke conclusies mogen bevatten. Deze conclusies dienen door de regering te worden getrokken.

De minister zei dat de missie die naar Iran gaat, samengesteld wordt uit ambtenaren van de IND en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het hoofddoel van de missie is de Iraanse regering te bewegen uitgeprocedeerde asielzoekers een laissez-passer te verstrekken. Tot op heden is zij hier alleen toe bereid als er sprake is van vrijwillige terugkeer. Zolang de Iraanse regering bij dit standpunt blijft, is het niet mogelijk om uitgeprocedeerde asielzoekers naar Iran uit te zetten. Het uitgangspunt van de Nederlandse regering bij de onderhandelingen hierover is het regeerakkoord, waarin wordt gesteld dat teruggestuurde asielzoekers moeten worden gadegeslagen bij hun terugkeer op het vliegveld en dat zij te allen tijde de ambassade om hulp kunnen vragen.

Wanneer uitgeprocedeerde en teruggezonden asielzoekers in Iran in aanraking komen met de rechter is dit meestal naar aanleiding van het niet-vervullen van de dienstplicht of desertie. Dergelijke zaken worden veelal afgekocht en de minister zei geen aanwijzingen te hebben dat deze mensen worden gemarteld. De minister merkte hierbij op dat het vooral de in het ambtsbericht genoemde groepen zijn die met de zwakke punten van het Iraanse rechtssysteem worden geconfronteerd. Dit gegeven is een van de redenen dat de staatssecretaris in zijn beleid een bijzondere positie toekent aan de zogenaamde risicogroepen.

De staatssecretaris van Justitie zei dat Iran niet zo onveilig genoemd kan worden dat terugkeer naar dit land op voorhand onverantwoord is, waarbij hij wel een bijzondere positie toekende aan de zogenaamde risicogroepen. Het toezicht op terugkeer is een algemeen instrument en zal niet meer worden toegepast in individuele gevallen. Een voorwaarde hierbij is wel dat de asielprocedure in Nederland zo zorgvuldig is dat mensen die moeten terugkeren dat veilig kunnen doen. De regering heeft deze beleidsconclusies kunnen trekken, omdat zij de Kamer een nieuw ambtsbericht en de notitie over het toezicht op terugkeer kan voorleggen en het rapport van de commissie-Wijnholt gereed is. Deze drie samenhangende rapporten maken het de regering mogelijk nieuwe voorstellen voor het asielbeleid ten aanzien van Iran aan de Kamer voor te leggen.

Het begrip «risicogroep» is ingevoerd om de bewijslast te vergemakkelijken voor diegenen die tot een van deze groepen behoren. Dit neemt niet weg dat individuele toetsing van het vluchtverhaal de basis van het asielbeleid is en blijft. De staatssecretaris gaf aan dat in de werkinstructie van de IND mensen tot een risicogroep worden gerekend als zij door de Iraanse regering mogelijkerwijs als een bedreiging worden gezien van de Iraanse samenleving. Deze risicogroepen zijn: intellectuelen, schrijvers, journalisten, uitgevers, leidinggevenden van de anglicaanse kerk en de Assemblies of God, de Bahái en personen die worden verdacht van banden met de Muhajeddin Khalq. Verder komen homoseksuelen in aanmerking voor een A-status als aannemelijk is dat de persoon in kwestie een veroordeling te wachten staat voor vermeende homoseksuele handelingen. De conclusie dat iemand een veroordeling te wachten staat, moet worden getrokken uit de wijze waarop de betrokkene in zijn asielrelaas duidelijk maakt dat zijn of haar homoseksualiteit de reden is om Iran te ontvluchten.

De positie van vrouwen in Iran is de laatste jaren verbeterd. Dit impliceert dat er geen aanleiding is om vrouwen in het algemeen als risicogroep aan te merken. De staatssecretaris merkte hierbij op dat dit onverlet laat dat individuele vrouwen wel degelijk in aanmerking kunnen komen voor een A-status als er sprake is van ernstige vormen van discriminatie. Hij zei de Kamer te willen berichten of het mogelijk is om tot een omschrijving te komen van bepaalde groepen vrouwen en om die omschrijving vervolgens te gebruiken als de definitie van een nieuwe risicogroep. Hij zei verder de Kamer nader te willen informeren over de positie van christenen in Iran, waarbij hij een onderscheid wilde maken tussen mensen die in Iran zijn bekeerd en diegenen die zich in Nederland hebben bekeerd. In een werkinstructie van 28 april 1998 is de IND geïnstrueerd alleen die asielverzoeken af te handelen waarvan niet geloofwaardig wordt geacht dat de betrokken asielzoeker zich hetzij in Nederland, hetzij in Iran heeft bekeerd tot het christendom.

De veralgemenisering van het instrument van monitoring betekent dat door de Nederlandse ambassade doorlopend wordt bezien of de beleidsconclusies uit het ambtsbericht overeenkomen met de praktijk. Men verzamelt hiertoe informatie via netwerken van de ambassade en mensenrechtenorganisaties. De staatssecretaris gaf aan dat de veranderde opvatting van de regering over monitoring samenhangt met haar visie op het gehele asielbeleid. De regering is namelijk van mening dat pas tot terugkeer overgegaan mag worden als men na een zorgvuldige procedure tot de overtuiging is gekomen dat terugkeer verantwoord is. Als monitoring een voorwaarde zou moeten zijn voor terugkeer is dat een testimonium paupertatis van de asielprocedure.

De staatssecretaris gaf aan dat sinds 1995 ongeveer vijfhonderd uitgeprocedeerde asielzoekers vrijwillig zijn teruggekeerd naar Iran. Er lopen nog ongeveer tweeduizend procedures en verder verblijven er duizend mensen in Nederland die uitstel van vertrek hebben gekregen.

De grote aantallen asielzoekers die tussen 1994 en 1996 zijn geconfronteerd met de verwarring in het Nederlandse asielbeleid voor Iran en de toezegging van de vorige staatssecretaris te komen tot een herbeoordeling, noemde de staatssecretaris de redenen voor zijn besluit een herbeoordeling te laten uitvoeren. Deze herbeoordeling zal plaatsvinden in samenspraak met Amnesty International en VluchtelingenWerk, waarbij hij aantekende dat hij verantwoordelijk blijft voor de resultaten. Amnesty International en VluchtelingenWerk zullen zaken aanreiken waarin naar hun mening in het verleden ernstige fouten zijn gemaakt.

De staatssecretaris zei dat er formeel geen sprake kan zijn van driejarenbeleid voor Iraanse asielzoekers, gezien de periode waarin dit beleid relevant was. In materieel opzicht kan men in een aantal gevallen wellicht tot een andere conclusie komen. Gezien de discussie hierover in de Kamer zei hij deze zaak nogmaals te willen bezien en met nadere voorstellen te zullen komen.

Ten slotte zei de staatssecretaris, gezien het ambtsbericht, niet uit te kunnen sluiten dat in de toekomst asielverzoeken van Iraniërs in de AC-procedure zullen worden afgedaan.

Nadere gedachtewisseling

De heer Middel (PvdA) vroeg de minister nader in te gaan op het zorgvuldigheidscriterium voor ambtsberichten. Op grond van dit criterium moeten specifieke groepen worden genoemd die volgens de Iraanse regering een bedreiging vormen voor de Iraanse samenleving. Komen deze categorieën overeen met de risicogroepen die de staatssecretaris noemt?

Hij merkte op dat, meer dan nu het geval is, door de ambassade in Teheran informatie ingewonnen moet worden bij oppositionele groepen in Iran.

Als met het overleg met de Iraanse regering over het verstrekken van laissez-passers langere tijd gemoeid is, leidt dit tot onacceptabele onzekerheid bij de betrokken asielzoekers in Nederland. Het is wellicht inhumaan om dan alsnog tot uitzetting over te gaan, ook al heeft de regering hier formeel het recht toe. Kan de minister over dit overleg meer duidelijkheid verschaffen?

De heer Middel vroeg de staatssecretaris aan te geven over welke mensen het gaat als er over de driejarentermijn wordt gesproken. Vindt hij dat deze mensen een verblijfstitel moet worden verleend, omdat zij hier al zo lang verblijven? Kan hiervan precedentwerking uitgaan?

Ten slotte zei hij dat daadwerkelijk uitvoering moet worden gegeven aan uitzetting als de Kamer beslist dat dit niet langer onverantwoord is. Dit is een voorwaarde voor de geloofwaardigheid van het asielbeleid.

De heer Kamp (VVD) vroeg of Nederland inderdaad geen mensen gedwongen uitzet als aan hen geen laissez-passer is verstrekt. Wijkt Nederland hiermee af van andere Europese landen?

Bij vrijwillige terugkeer is er, in tegenstelling tot gedwongen terugkeer, geen sprake van monitoring. Hij zei dat een dergelijk verschil onlogisch is en dat de Nederlandse betrokkenheid bij een asielzoeker dient op te houden als een afwijzende beslissing is genomen op een asielverzoek.

De heer Kamp zei bevreesd te zijn dat de staatssecretaris zich met de herbeoordelingen op een hellend vlak begeeft en dat nu wellicht ook andere groepen in aanmerking kunnen komen voor herbeoordeling. Hij meende derhalve dat de staatssecretaris de groep die in aanmerking komt voor herbeoordeling op basis van duidelijke criteria nauwgezet moet afbakenen.

De heer Wijn (CDA) zei gerustgesteld te zijn door de opmerking van de minister dat er geen indicatie is dat mensen na hun terugkeer worden gemarteld. Een andere indicatie zou voor hem aanleiding zijn het terugkeerbeleid voor Iraanse asielzoekers niet te steunen.

Hij vond het verbazingwekkend dat de staatssecretaris op dit moment nog geen standpunt in wil nemen over het driejarenbeleid. Lag het niet voor de hand dat het driejarenbeleid reeds bij dit overleg aan de orde zou komen? Desgevraagd gaf hij aan dat het materiële driejarenbeleid in zijn ogen niet van toepassing is op uitstel van vertrek.

De heer Dittrich (D66) vroeg waarom de regering niet heeft gewacht met formuleren van beleid voor het terugsturen van Iraanse asielzoekers tot de resultaten van de missie naar Iran bekend zijn. Als Iran niet bereid is in te gaan op het verzoek aan alle uitgeprocedeerde asielzoekers een laissez-passer te verstrekken, zullen namelijk grote groepen niet terug kunnen keren.

In het verleden is aangegeven dat asielzoekers in gevaar kunnen komen als zij op het vliegveld gadegeslagen worden. Is dit gevaar inmiddels verdwenen? Worden de risicogroepen wel voldoende ruim gedefinieerd?

De heer Dittrich merkte op dat de discussie over de herbeoordeling uitgesteld moet worden totdat het standpunt van de staatssecretaris over het driejarenbeleid bekend is. Als de staatssecretaris immers concludeert dat het driejarenbeleid materieel van toepassing is, zijn de herbeoordelingen overbodig.

Ten slotte merkte hij op dat er snel duidelijkheid moet worden verschaft over het driejarenbeleid om onrust en wellicht ook escalatie binnen de Iraanse gemeenschap te voorkomen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks) zei verheugd te zijn over de toezegging van de minister dat hij de aanbevelingen van de commissie-Wijnholt overneemt. Neemt hij ook de aanbeveling over het aantal bronnen uit te breiden en openbaar te maken? Welke waarde en bewijskracht moeten worden gehecht aan niet openbaar gemaakte bronnen?

Acht de minister het mogelijk dat de situatie in Iran escaleert en dat Iran als een gevolg daarvan destabiliseert?

Mevrouw Halsema wees verder op de onduidelijkheid die bestaat over de bereidheid van Iran om laissez-passers te verstrekken. Zij vroeg de staatssecretaris of deze onduidelijkheid en de onzekere toekomst van Iran er niet toe zullen leiden dat hij Iraanse asielzoekers wederom uitstel van vertrek moet verlenen. Bestaat er verder niet het gevaar dat de Iraniërs uiteindelijk in de semi-illegaliteit terecht komen?

Ten slotte merkte zij op dat de voorgestelde beleidswijzigingen haars inziens niet van kracht kunnen worden, totdat de brief van de staatssecretaris over het driejarenbeleid door de Kamer is besproken.

De heer De Wit (SP) vroeg of de onzekerheid die bestaat, omdat het overleg over de laissez-passers nog niet is afgerond, een reden is om het UVV-beleid te continueren. Weegt het gedurende zeer lange tijd verleende uitstel van vertrek mee bij de uiteindelijke beslissing een asielzoeker wel of niet uit te zetten?

De heer Rouvoet (RPF) stemde in met de opmerking van de staatssecretaris dat monitoring een testimonium paupertatis is van het in Nederland gevoerde asielbeleid. Een en ander legt wel een zware hypotheek op het toelatings- en uitzettingsbeleid, omdat Nederland de verantwoordelijkheid draagt wanneer het onverhoopt toch fout gaat met een teruggekeerde asielzoeker.

Hij stelde voor om de term «monitoring» te laten vallen, omdat hiervan niet langer sprake is. Er is nu nog slechts sprake van een aankomstcheck, gecombineerd met een helpdeskfunctie van de ambassade.

Wil de staatssecretaris in zijn brief over de christelijke groeperingen in Iran ingaan op het verschil tussen bekeringsactiviteiten en het openlijk uitkomen voor je geloof? De heer Rouvoet meende dat deze aspecten in elkaar overlopen. Als het schenden van godsdienstvrijheid een reden voor asiel in Nederland is, dient voor Iraniërs wel dezelfde definitie van godsdienstvrijheid te gelden als voor Nederlanders.

De heer Rouvoet zei ten slotte dat de onzekerheid rond de laissez-passers een extra reden is om het driejarenbeleid eventueel van toepassing te verklaren op Iraniërs.

De heer Van der Staaij (SGP) merkte op dat er verschillende definities van het begrip «risicogroep» worden gegeven. Is dit geen reden om deze definities scherper te formuleren? Hij zei verder beducht te zijn voor het gevaar dat te veel waarde wordt gehecht aan het wel of niet behoren tot een risicogroep. De individuele toetsing moet immers uitgangspunt van beleid blijven.

Gezien de beschamend verwarrende voorgeschiedenis zei de heer Van der Staaij ten slotte met des temeer belangstelling uit te kijken naar de brief van de staatssecretaris over het driejarenbeleid. Kunnen bij de herbeoordeling niet meer organisaties worden betrokken dan alleen Amnesty International en VluchtelingenWerk?

Het antwoord van de regering

De minister van Buitenlandse Zaken zei dat de ambassade in Teheran uiteraard contact heeft met NGO's in Iran en ook beschikt over andere netwerken in het land. Zonder deze contacten is het onmogelijk zich een beeld te vormen van de situatie in Iran.

De missie zal eind februari/begin maart 1999 naar Teheran afreizen. De minister zei dat het de bedoeling is dat de onderhandelingen niet al te lang zullen duren. Kort nadat de missie is teruggekeerd, zullen conclusies uit het overleg met de Iraanse regering worden getrokken. De regering heeft voor de koninklijke weg gekozen door eerst de Kamer duidelijkheid te verschaffen over het door de regering voorgenomen beleid en pas dan een missie naar Teheran te sturen.

De minister bevestigde dat de regering de aanbevelingen van het rapport-Wijnholt overneemt en dat het ministerie van Buitenlandse Zaken zich bij het opstellen van ambtsberichten zal conformeren aan de richtlijn van de commissie over de openbaarheid van bronnen.

De staatssecretaris zei dat hij in zijn brief aandacht zal besteden aan aspecten als het aantal betrokkenen, de te onderscheiden groepen en de eventuele precedentwerking. Hij zei dat naar mate de regering beter in staat is om een consistent beleid te voeren het gemakkelijker wordt om het beleid ook daadwerkelijk uit te voeren.

De regering gaat in beginsel alleen over tot uitzetting als de uitgeprocedeerde asielzoeker in het bezit is van een laissez-passer. De staatssecretaris zei dat Zweden mensen naar Iran uitzet die niet in het bezit zijn van een laissez-passer. Hij tekende hierbij wel aan dat de Zweedse regering connecties heeft met een Iraanse vliegmaatschappij, waardoor het aannemelijk is dat er toch sprake is van een document met dezelfde waarde als een officieel laissez-passer.

De staatssecretaris zei dat het werken met risicogroepen mede bedoeld is als aansporing om extra zorgvuldig te oordelen over het verzoek van een Iraanse vluchteling. Wanneer een asielzoeker aannemelijk kan maken dat hij tot een risicogroep behoort, komt hij gemakkelijker in aanmerking voor een status. Als men niet tot een dergelijke groep behoort, kan men natuurlijk op grond van de individuele beoordeling in aanmerking komen voor een status. In dat geval zal een asielzoeker echter meer moeten doen om in aanmerking te komen voor een status. De staatssecretaris onderkende dat scherpere definities van risicogroepen het werken met deze begrippen eenvoudiger maakt. Hij vond scherpere definities echter niet noodzakelijk, omdat de individuele beoordeling uiteindelijk altijd de doorslag geeft. Het is ook niet nodig om ruimhartiger met het begrip «risicogroep» om te gaan, omdat het een eerste aanduiding is die bij de beoordeling wordt meegewogen.

De staatssecretaris bevestigde dat het niet de bedoeling is om alle zaken voor herbeoordeling in aanmerking te laten komen. Met Amnesty International en VluchtelingenWerk zal de afspraak worden gemaakt dat men moet kunnen motiveren waarom herbeoordeling nodig is. Desgevraagd zei hij dat alle zaken die worden voorgelegd ook daadwerkelijk door hem zullen worden beoordeeld. Deze herbeoordeling zal beperkt blijven tot de groep Iraanse asielzoekers. Hij zei eveneens van mening te zijn dat eerst zijn oordeel over de driejarentermijn bekend en de discussie hierover afgerond moet zijn vooraleer de voorbereidingen met Amnesty International en VluchtelingenWerk voor de herbeoordelingen worden gestart.

«Gadeslaan op het vliegveld» is een observatie die bruikbaar is bij het volgen van algemene ontwikkelingen in een land. De resultaten ervan zullen worden gebruikt bij de evaluatie van het beleid. De staatssecretaris bevestigde dat het «gadeslaan» niet langer het volgen van individuele gevallen betreft. Hij was het eens met de heer Rouvoet dat niet langer over «monitoring» gesproken moet worden. Dit is de reden dat in de notitie het begrip «toezicht op terugkeer» wordt gebezigd.

In november 1998 heeft de regering de Kamer medegedeeld dat beleidswijzigingen binnen het asielbeleid onmiddellijk van kracht worden en dat feitelijke uitzettingen en de effectuering pas plaats zullen vinden nadat het debat met de Kamer over deze beleidswijzigingen is afgerond. Uitzettingen zijn na dit algemeen overleg dus mogelijk, zij het dat technische belemmeringen dit onmogelijk maken. Deze technische belemmeringen blijven bestaan zolang de missie naar Teheran nog geen positief resultaat heeft opgeleverd. Tot de resultaten van de missie bekend zijn, zullen er geen veranderingen in de opvang worden doorgevoerd.

Ten slotte zei de staatssecretaris dat in zijn brief over de bekeerlingen de opvatting van de regering over de vraag hoe in dit verband het begrip godsdienstvrijheid moet worden gehanteerd, meegenomen zal worden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Van Heemst

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

De Boer

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Pe


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Weisglas (VVD), Scheltema-de Nie (D66), Van Middelkoop (GPV), Voorhoeve (VVD), Voûte-Droste (VVD), Hessing (VVD), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), Verhagen (CDA), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), ondervoorzitter, De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Patijn (VVD), voorzitter, Van den Akker (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Karimi (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Bos (PvdA), Weekers (VVD), Albayrak (PvdA), Eurlings (CDA) en Van Dok-van Weele (PvdA).

Plv. leden: Blaauw (VVD), Dittrich (D66), Van den Berg (SGP), Örgü (VVD), Klein Molekamp (VVD), Remak (VVD), Ter Veer (D66), Van Bommel (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), De Graaf (D66), Valk (PvdA), Van der Knaap (CDA), Verbugt (VVD), Balkenende (CDA), Mosterd (CDA), M.B. Vos (GroenLinks), Feenstra (PvdA), Zijlstra (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Crone (PvdA), Geluk (VVD), Visser-van Doorn (CDA) en Gortzak (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Weisglas (VVD), Van den Berg (SGP), Ter Veer (D66), Van Middelkoop (GPV), Apostolou (PvdA), Van Gijzel (PvdA), Voorhoeve (VVD), Hillen (CDA), Valk (PvdA), Verhagen (CDA), ondervoorzitter, Hessing (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), M.B. Vos (GroenLinks), Dijksma (PvdA), Van den Doel (VVD), Koenders (PvdA), De Boer (PvdA), voorzitter, Van der Knaap (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA) en Wilders (VVD).

Plv. leden: Dijkstal (VVD), Bolkestein (VVD), De Graaf (D66), Van 't Riet (D66), Rouvoet (RPF), Belinfante (PvdA), Duivesteijn (PvdA), Patijn (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Zijlstra (PvdA), Eurlings (CDA), Cherribi (VVD), De Haan (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van Bommel (SP), Harrewijn (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Remak (VVD), Albayrak (PvdA), Van Oven (PvdA), Van den Akker (CDA), Leers (CDA), Vendrik (GroenLinks), Feenstra PvdA) en Balemans (VVD).