13 december 2001
Nr. P&O2001/U100140
Directie Personeel en Organisatie
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
in overeenstemming met de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,
Gelet op de Algemene wet bestuursrecht;
Gelet op de Compatibiliteitswet en het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996;
Gelet op het koninklijk besluit van 18 oktober 1988, houdende regeling van de functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal;
Gezien het advies van de Groepsondernemingsraad;
Besluit
Paragraaf 1. Begripsbepalingen
In dit besluit wordt verstaan onder:
- ministerie: het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
- minister: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderscheidenlijk de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid;
- bewindspersoon: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid onderscheidenlijk de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
- besluit: een besluit dat of een handeling die wordt toegerekend aan de Staat onderscheidenlijk een bewindspersoon en waaraan rechtsgevolgen zijn verbonden;
- stuk: een stuk dat een besluit inhoudt of een ander stuk dat wordt toegerekend aan een bewindspersoon;
- diensthoofd: de plaatsvervangend secretaris-generaal, een directeur-generaal of het hoofd van de Binnenlandse Veiligheidsdienst van het ministerie.
Paragraaf 2. Mandaat en volmacht secretaris-generaal
1. De secretaris-generaal is bevoegd om namens een bewindspersoon besluiten te nemen en stukken af te doen en te ondertekenen.
2. De secretaris-generaal is bevoegd om namens een bewindspersoon voor de Staat privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten.
3. De secretaris-generaal is bevoegd om een bewindspersoon in persoon te vertegenwoordigen.
4. De bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, worden aangeduid als: het mandaat en de volmacht van de secretaris-generaal.
Het mandaat en de volmacht van de secretaris-generaal wordt uitgeoefend ten aanzien van aangelegenheden die, gelet op het koninklijk besluit van 18 oktober 1988, houdende regeling van de functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal, naar het oordeel van de secretaris-generaal en te zijner verantwoording behoren tot zijn werkterrein overeenkomstig het Organisatiebesluit BZK en die onverminderd het bepaalde in dit besluit, redelijkerwijs niet behoren te worden voorgelegd aan een bewindspersoon.
Onverminderd het bepaalde in paragraaf 4 van dit besluit heeft het mandaat en de volmacht van de secretaris-generaal in ieder geval betrekking op:
a) de taken van de functionarissen en organisatie-onderdelen, genoemd in het Organisatiebesluit BZK, met uitzondering van de taken, genoemd in artikel 10, tweede lid, onder a tot en met c van dat besluit;
b) het beleid en beheer inzake alle aspecten van de bedrijfsvoering van het ministerie met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied en aangelegenheden met betrekking tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen;
c) het vaststellen van de formatie van het ministerie;
d) het rechtstreeks leiding geven aan de diensthoofden en overige rechtstreeks onder de secretaris-generaal ressorterende functionarissen, voor zover ten aanzien van de directeur-generaal Algemene Bestuursdienst niet anders is bepaald;
e) het nader vaststellen van de inrichting van de onder de plaatsvervangend secretaris-generaal, de directeuren-generaal en het hoofd van de Binnenlandse Veiligheidsdienst ressorterende dienstonderdelen op grond van het Organisatiebesluit BZK;
f) aangelegenheden die op grond van bovendepartementale regelgeving of afspraken op centraal departementaal niveau dienen te worden afgehandeld;
g) het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten van of namens een bewindspersoon met betrekking tot een personele aangelegenheid;
h) het vertegenwoordigen van een bewindspersoon namens de Staat in gerechtelijke procedures waarbij het ministerie is betrokken;
i) het behandelen van klachten ingevolge een wettelijke regeling met betrekking tot klachtrecht, waarover door een commissie wordt gerapporteerd of geadviseerd;
j) het vertegenwoordigen van de minister namens de Staat bij de toepassing van de Wet op de ondernemingsraden bij het ministerie en het optreden als bestuurder in de zin van voornoemde wet in het overleg met de Groepsondernemingsraad van het ministerie;
k) het vertegenwoordigen van de minister in het overleg met het departementaal georganiseerd overleg;
l) personele beheersbeslissingen op grond van het Beheersbesluit KABGNA/KABGA 1998 ten aanzien van de directeuren van de Kabinetten van de Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en Aruba;
m) de verantwoordelijkheid voor het beheer van de archiefbescheiden bij het ministerie op grond van de desbetreffende departementale regelgeving;
n) het optreden als gemachtigd ambtenaar in de zin van de departementale regelgeving met betrekking tot de uitvoering van de Wet openbaarheid van bestuur;
o) het vaststellen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot de aangelegenheden, bedoeld in dit artikel.
Paragraaf 3. Ondertekening door de secretaris-generaal
1. Ondertekening van besluiten en stukken op grond van het mandaat van de secretaris-generaal vindt plaats op de volgende wijze:
(aanduiding bewindspersoon),
voor deze,
de secretaris-generaal,
(handtekening)
(naam)
2. Bij ondertekening van besluiten en stukken op grond van de volmacht van de secretaris-generaal wordt de aanduiding van de bewindspersoon voorafgegaan door: Namens de Staat der Nederlanden.
Paragraaf 4. Beperkingen mandaat en volmacht secretaris-generaal
Het mandaat en de volmacht van de secretaris-generaal is niet van toepassing:
a) indien bij wettelijk voorschrift anders is bepaald;
b) indien de aard van de bevoegdheid of het stuk zich daartegen verzet;
c) indien het een stuk betreft dat bij de ontvanger de indruk kan wekken dat de ondertekenaar persoonlijk een beslissing neemt die door een bewindspersoon behoort te worden genomen;
d) op besluiten en stukken met betrekking tot politieke of maatschappelijke aangelegenheden van principiële aard.
1. Aan de bewindspersonen is voorbehouden het afdoen en ondertekenen van stukken aan:
a) de Koningin;
b) de Raad van Ministers (van het Koninkrijk) en daaruit gevormde onderraden en commissies;
c) de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal en de voorzitters van uit de Kamers gevormde commissies;
d) een minister of een staatssecretaris;
e) de Raad van State (van het Koninkrijk);
f) de Algemene Rekenkamer;
g) de Nationale Ombudsman;
h) de Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en Aruba;
i) de ministers van de Nederlandse Antillen en Aruba;
j) de Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen en Aruba;
k) de besturen van de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen;
l) andere binnenlandse of buitenlandse autoriteiten, in rang gelijk aan of hoger dan een minister of een staatssecretaris.
2. Het eerste lid is niet van toepassing als het stuk van louter informatieve of administratieve aard is, dan wel een aangelegenheid betreft van ondergeschikt beleidsmatig of politiek belang.
3. In afwijking van het eerste lid kan in bijzondere gevallen voor bepaalde aangelegenheden door een bewindspersoon aan de secretaris-generaal of de plaatsvervangend secretaris-generaal mandaat of een volmacht worden verleend.
Aan de bewindspersonen is voorbehouden het nemen van besluiten en het afdoen en ondertekenen van stukken met betrekking tot:
a) het vaststellen van een algemeen verbindend voorschrift;
b) het beslissen op een bezwaarschrift tegen een besluit dat persoonlijk door een bewindspersoon onderscheidenlijk de secretaris-generaal is getekend;
c) het beslissen op een beroepschrift;
d) het instellen van een agentschap bij het ministerie;
e) het oprichten van een rechtspersoon;
f) het geven van aanwijzingen aan een ander bestuursorgaan op grond van een wettelijk voorschrift;
g) het toepassen van aanwijzing 3 van de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren;
h) het vaststellen van het besluit, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Coördinatiebesluit inrichting organisatie en formatie rijksdienst, houdende de vaststelling van de organisatie van het ministerie;
i) het uitoefenen van het houderschap van de departementale persoonsregistraties;
j) het uitoefenen van de op grond van departementale regelgeving aan de minister voorbehouden bevoegdheden met betrekking tot vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken;
k) het instellen van een adviescommissie of klachtencommissie en het benoemen en ontslaan van de (plaatsvervangend) voorzitter en (plaatsvervangend) leden van die commissie;
l) het benoemen en ontslaan van departementale vertrouwenspersonen;
m) het verlenen van goedkeuring aan, het schorsen of het vernietigen van, dan wel het onthouden van goedkeuring aan besluiten van een ander bestuursorgaan;
n) het definitief buiteninvorderingstellen onderscheidenlijk kwijtschelden van vorderingen op derden vanaf door de Minister van Financiën vastgestelde grensbedragen;
o) het definitief vaststellen van een sectorale arbeidsvoorwaardenovereenkomst waarvoor de bewindspersoon verantwoordelijk is.
Het mandaat van de secretaris-generaal is niet van toepassing op het nemen van besluiten en het afdoen en ondertekenen van stukken met betrekking tot beslissingen ten aanzien van de directeur-generaal Algemene Bestuursdienst, voor zover deze samenhangen met de taken, genoemd in artikel 10, tweede lid, onder a tot en met c, van het Organisatiebesluit BZK.
Paragraaf 5. Afwezigheid en verhindering secretaris-generaal
1. Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van de secretaris-generaal wordt diens mandaat en volmacht volledig uitgeoefend door de plaatsvervangend secretaris-generaal.
2. Bij gelijktijdige tijdelijke afwezigheid of verhindering van de secretaris-generaal en de plaatsvervangend secretaris-generaal wordt het mandaat en de volmacht van de secretaris-generaal bij wijze van waarneming volledig uitgeoefend door de directeur-generaal die daartoe bij schriftelijk besluit van de secretaris-generaal in overeenstemming met de minister is aangewezen. Bij gebreke van voornoemd besluit of bij afwezigheid van de aangewezen directeur-generaal is een van de directeuren-generaal, met uitzondering van de directeur-generaal Algemene Bestuursdienst, naar anciënniteit van de benoeming in de functie van directeur-generaal, met de waarneming belast.
3. Ondertekening van besluiten en stukken ingevolge het eerste en tweede lid vindt plaats overeenkomstig artikel 3, met dien verstande dat de handtekening voorafgegaan wordt door: b/a.
Paragraaf 6. Ondermandaat en doorverlening volmacht secretaris-generaal
1. De secretaris-generaal is bevoegd tot het verlenen van ondermandaat en het doorverlenen van zijn volmacht aan een diensthoofd, ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van het diensthoofd overeenkomstig het Organisatiebesluit BZK, respectievelijk tot het beperken of het intrekken daarvan.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op onder de secretaris-generaal ressorterende functionarissen, niet zijnde diensthoofden.
De secretaris-generaal kan bij de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 6:1, tevens de bevoegdheid toekennen tot het verlenen van ondermandaat en het doorverlenen van de volmacht aan een rechtstreeks onder het desbetreffende diensthoofd of de desbetreffende functionaris ressorterende functionaris of in bijzondere gevallen aan een andere functionaris, ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van de functionaris overeenkomstig het Organisatiebesluit BZK.
De secretaris-generaal is bevoegd om de plaatsvervangend secretaris-generaal, ten aanzien van door de secretaris-generaal met inachtneming van dit besluit en het Organisatiebesluit BZK vast te stellen aangelegenheden, in de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de secretaris-generaal te laten treden.
De secretaris-generaal is bevoegd om de directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid, ten aanzien van aangelegenheden betreffende het Korps Landelijke Politiediensten onderscheidenlijk het agentschap Informatie- en communicatietechnologie Organisatie, in de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de secretaris-generaal te laten treden.
De uitoefening door de secretaris-generaal van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 6:1 tot en met 6:4, geschiedt bij schriftelijk besluit en in overeenstemming met de bewindspersonen, en na advies van de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving, de directeur Financieel-Economische Zaken en de directeur Personeel en Organisatie.
De secretaris-generaal is bevoegd om in bijzondere gevallen, naast of in plaats van het bepaalde in deze paragraaf, mondeling of schriftelijk ondermandaat te verlenen onderscheidenlijk zijn volmacht door te verlenen aan een onder hem ressorterende functionaris voor een bepaald geval, met inachtneming van artikel 1, derde lid, van het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996.
Paragraaf 7. Overige bepalingen inzake mandaat en volmacht
De uitoefening door de secretaris-generaal onderscheidenlijk een op grond van of krachtens dit besluit gemandateerde en gevolmachtigde van diens mandaat en volmacht, geschiedt met inachtneming van:
a) algemene en bijzondere aanwijzingen van hiërarchisch hogergeplaatsten ten aanzien van de uitoefening van het mandaat en de volmacht;
b) departementale richtlijnen met betrekking tot paraaf en medeparaaf en het voorleggen en afdoen van stukken;
c) de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en overige departementale richtlijnen, in het bijzonder de Comptabiliteitswet, de Wet op de ondernemingsraden, het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996, het Besluit taak FEZ, het Organisatiebesluit BZK en (de richtlijnen inzake) administratieve organisatiebeschrijvingen.
De secretaris-generaal legt op verzoek van een bewindspersoon mondeling of schriftelijk verantwoording af over de uitoefening van zijn mandaat en volmacht.
In gevallen waarin dit besluit niet voorziet, beslist de bewindspersoon die het aangaat over de verlening van mandaat of een volmacht.
Paragraaf 8. Mandaat- en volmachtregisters
1. De directeur Personeel en Organisatie draagt zorg voor de inrichting en het beheer van een centraal mandaat- en volmachtregister.
2. Het register biedt inzicht in:
a) de functies en namen van functionarissen aan wie door of namens een bewindspersoon (onder)mandaat of een volmacht is (door)verleend, met aanduiding van de verleende bevoegdheid;
b) de functies en namen van functionarissen die een bewindspersoon vertegenwoordigen in een (bestuurs)orgaan van een rechtspersoon anders dan de Staat, met aanduiding van het (bestuurs)orgaan en de rechtspersoon.
4. Het register is openbaar.
5. De directeur Personeel en Organisatie draagt zorg voor de gegevensverstrekking uit het register. Bij de uitvoering van deze werkzaamheden pleegt hij zo nodig overleg met de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving en de directeur Voorlichting en Communicatie.
1. In afwijking van artikel 8:1, tweede lid, worden gegevens met betrekking tot de verlening van ondermandaat en de doorverlening van volmachten aan functionarissen in de rang van directeur en daaronder ressorterende functionarissen bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst opgenomen in een door het hoofd van de Binnenlandse Veiligheidsdienst bijgehouden mandaat- en volmachtregister.
2. Het hoofd van de Binnenlandse Veiligheidsdienst kan in overeenstemming met de secretaris-generaal nadere regels stellen ten aanzien van het register, bedoeld in het eerste lid.
1. De directeur Personeel en Organisatie is belast met het beheer van dit besluit.
2. De secretaris-generaal en de diensthoofden, ieder voor zover het hem aangaat, zijn verantwoordelijk voor een juiste, volledige en tijdige aanlevering aan de directeur Personeel en Organisatie van de gegevens die een goed beheer van dit besluit onderscheidenlijk het mandaat- en volmachtregister mogelijk maken.
3. Het beheer en de aanlevering van gegevens geschieden met inachtneming van de desbetreffende (richtlijnen inzake) administratieve organisatiebeschrijvingen.
4. De directeur Personeel en Organisatie rapporteert jaarlijks aan de bewindspersonen en de secretaris-generaal over het beheer van dit besluit en het centrale mandaat- en volmachtregister.
1. Wijziging van dit besluit is voorbehouden aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid.
2. Wijziging van dit besluit geschiedt op voordracht van de directeur Personeel en Organisatie na advies van de secretaris-generaal, de directeur Financieel-Economische Zaken en de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2002.
Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaat- en volmachtbesluit secretaris-generaal BZK (MV-besluit secretaris-generaal BZK).
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
In het onderhavige besluit is de mandaat- en volmachtverlening aan de secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geregeld.
Vóór de inwerkingtreding van dit besluit was de tekenbevoegdheid van de secretaris-generaal geregeld in het Mandaatbesluit Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 1998. In dat besluit was ook tekenbevoegdheid verleend aan (onder meer) de directeuren-generaal, het hoofd van de Binnenlandse Veiligheidsdienst en aan de plaatsvervangend secretaris-generaal.
Hieronder zijn - beknopt - de voornaamste verschillen aangegeven tussen de wijze waarop in het onderhavige besluit (en daarop gebaseerde besluiten) de toekenning van tekenbevoegdheden bij het ministerie is geregeld ten opzichte van de oude besluiten.
- De bevoegdheden op grond van de nieuwe mandaat- en volmachtbesluiten zijn gekoppeld aan de taken van de dienstonderdelen zoals beschreven in het Organisatiebesluit BZK.
- De nieuwe mandaat- en volmachtbesluiten sluiten aan op het sturingsmodel van het ministerie. In de nieuwe structuur verlenen de bewindspersonen mandaat en volmacht aan de secretaris-generaal, die op zijn beurt bevoegdheden doormandateert respectievelijk doorverleent aan de directeuren-generaal, het hoofd van de Binnenlandse Veiligheidsdienst en de plaatsvervangend secretaris-generaal (de zgn. diensthoofden).
- De nieuwe mandaat- en volmachtbesluiten hebben een integraal karakter: zij omvatten zowel algemene tekenbevoegdheden als financiële en personele bevoegdheden.
- De nieuwe besluiten omvatten tevens volmachten tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen.
- De toekenning van bevoegdheden aan de diensthoofden vindt plaats op uniforme wijze. Ook de basis voor doormandatering en doorverlening van volmachten door de diensthoofden is uniform geregeld.
- De nieuwe besluiten hebben deregulerende werking omdat deze tot intrekking van een groot aantal bestaande besluiten leiden.
- Het integrale karakter en de uniformiteit van de nieuwe besluiten leiden tot meer transparantie.
De inwerkingtreding van dit besluit en van de hierop gebaseerde besluiten leidt tot de intrekking van eerder vastgestelde mandaatbesluiten voor het ministerie. De intrekking van die besluiten is bij apart besluit geregeld.
De Groepsondernemingsraad heeft ten aanzien van het onderhavige besluit positief geadviseerd.
Het eerste artikel bevat enkele definities.
De directeuren-generaal, het hoofd van de Binnenlandse Veiligheidsdienst en de plaatsvervangend secretaris-generaal worden in het besluit als diensthoofden aangeduid.
In dit artikel worden aan de secretaris-generaal algemene bevoegdheden verleend voor zijn taakuitoefening. Naast afdoenings- en ondertekeningsmandaat en algemene volmacht tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, betreft dit de bevoegdheid om een bewindspersoon in persoon te vertegenwoordigen, bijvoorbeeld bij een bijeenkomst.
Tot privaatrechtelijke rechtshandelingen die onder de volmacht vallen, worden onder andere gerekend: koop/verkoop, huur/verhuur, bruiklening en oprichting van een privaatrechtelijke rechtspersoon. Deze handelingen vloeien voort uit het begrotingsbeheer (Compatibiliteitswet).
De bevoegdheden op grond van dit artikel worden in het besluit tezamen verder aangeduid als het mandaat en de volmacht van de secretaris-generaal.
De bevoegdheden van de secretaris-generaal zijn verbonden met de taken, verantwoordelijk heden en het werkterrein van de secretaris-generaal. Hiertoe wordt verwezen naar het voor de functie van secretaris-generaal bij de ministeries geldende koninklijk besluit, en de nadere (niet-limitatieve) concretisering daarvan in het Organisatiebesluit BZK.
De secretaris-generaal zal bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden steeds moeten afwegen of de aangelegenheid onder zijn mandaat en volmacht valt dan wel behoort te worden voorgelegd aan een bewindspersoon.
In het onderhavige artikel zijn de belangrijkste aangelegenheden genoemd die onder het mandaat en de volmacht van de secretaris-generaal vallen. Het betreft een - niet-limitatieve - lijst. Deels vloeien deze voort uit het sturingsmodel van het Ministerie van BZK, deels betreffen het specifiek aan de secretaris-generaal opgedragen taken en deels omvat de lijst taken en bevoegdheden in verband met de toepassing van wettelijke voorschriften.
Ten behoeve van een eenduidige lijn binnen het ministerie is in dit artikel de wijze van ondertekening van stukken door de secretaris-generaal voorgeschreven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen ondertekening krachtens mandaat (namens de minister als bestuursorgaan) en volmacht (namens de Staat). Hiermee wordt voldaan aan artikelen 10:10 en 10:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Paragraaf 4 behelst belangrijke uitzonderingen op de algemene bevoegdheden van de secretaris-generaal. De uitsluitingen in artikel 4:1 zijn min of meer vanzelfsprekend en vormen deels een herhaling van de in artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht vastgelegde normen.
In dit artikel worden een aantal specifieke stukken uitgezonderd van het mandaat en de volmacht van de secretaris-generaal. Het betreffen met name stukken aan hoge autoriteiten die door een bewindspersoon persoonlijk behoren te worden afgedaan.
Om de afhandeling van bepaalde stukken niet nodeloos te belasten is in het tweede lid aangegeven in welke gevallen dergelijke stukken toch kunnen worden afgehandeld door of namens de secretaris-generaal. Dat geldt bijvoorbeeld voor de toezending van salarisstukken aan de salarisadministratie van een ander ministerie, verspreiding van circulaires aan ministers en dergelijke.
Ten slotte is in het derde lid een ontsnappingsclausule ingebouwd zodat een bewindspersoon de secretaris-generaal of de plaatsvervangend secretaris-generaal voor bepaalde aangelegenheden kan mandateren.
In dit artikel zijn additionele beperkingen vervat met betrekking tot specifieke handelingen.
Het verbod op (door)mandatering van de vaststelling van algemeen verbindende voorschriften vloeit voort uit artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht en uit de Aanwijzingen voor de regelgeving. Dit geldt ook voor het verbod om zelf te beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten die zijn getekend door de secretaris-generaal zelf. Aan de bewindspersonen is voorbehouden het beslissen op beroepschriften (overeenkomstig artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht), het beslissen op bezwaarschriften met betrekking tot afwijzing van aan het ministerie gerichte verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, het instellen van agentschappen en het oprichten van rechtspersonen, en het geven van aanwijzingen aan een ander bestuursorgaan. Verder kan de secretaris-generaal niet de bevoegdheid van de minister uitoefenen om te beslissen over contacten van departementale ambtenaren met kamerleden en is de bevoegdheid tot vaststelling van wijzigingen van het Organisatiebesluit BZK voorbehouden aan de minister conform voornoemd besluit. De minister vervult de functie van houder van persoonsregistraties bij het ministerie en oefent enkele taken op grond van de departementale regelgeving met betrekking tot vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken zelf uit. Voorts is de minister zelf belast met het instellen van adviescommissies (zoals bezwarenadviescommissies) en klachtencommissies (zoals de Klachtencommissie seksuele intimidatie en rassendiscriminatie), het benoemen van de leden daarvan, alsmede het benoemen van vertrouwenspersonen op het terrein van bijvoorbeeld integriteit, seksuele intimidatie en rassendiscriminatie. Goedkeuring, schorsing en vernietiging van besluiten van andere bestuursorganen is voorbehouden aan de bewindspersonen (overeenkomstig artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht), evenals het buiteninvorderingstellen respectievelijk kwijtschelden van vorderingen boven door de Minister van Financiën vastgestelde grensbedragen (op de datum van inwerkingtreding van dit besluit € 500.000,-). Ten slotte is ook de ondertekening van de CAO's een bevoegdheid van de minister.
Een specifieke uitzonderingsgrond betreft de positie van de directeur-generaal Algemene Bestuursdienst. Ingevolge de regelgeving met betrekking tot de positie van het Bureau Algemene Bestuursdienst en de directeur-generaal Algemene Bestuursdienst is er geen hiërarchische verhouding tussen de secretaris-generaal en de directeur-generaal Algemene Bestuursdienst voor wat betreft de taken, genoemd in artikel 10, tweede lid, onder a tot en met c, van het Organisatiebesluit BZK.
De secretaris-generaal wordt bij diens afwezigheid volledig vervangen door de plaatsvervangend secretaris-generaal. In het Organisatiebesluit BZK is bepaald dat de plaatsvervangend secretaris-generaal in deze situatie deel uitmaakt van de ambtelijke Algemene Leiding.
In het tweede lid is de waarneming van de functie van secretaris-generaal geregeld in de situatie dat zowel de secretaris-generaal als de plaatsvervangend secretaris-generaal tijdelijk afwezig zijn. In dat geval neemt een daartoe aangewezen directeur-generaal de functie van secretaris-generaal waar. De schriftelijke aanwijzing geschiedt door de secretaris-generaal in overeenstemming met de minister. Als geen aanwijzing heeft plaatsgevonden, of bij afwezigheid van de desbetreffende directeur-generaal, is de directeur-generaal (met uitzondering van de directeur-generaal Algemene Bestuursdienst) die het langst in functie is (van directeur-generaal) met de waarneming belast.
Het onderhavige artikel is niet van toepassing als er tijdelijk geen secretaris-generaal in functie is, bijvoorbeeld vanwege diens vertrek uit de rijksdienst. Dan zal door middel van uitdrukkelijke benoeming van een waarnemend secretaris-generaal in de waarneming moeten worden voorzien.
Het derde lid regelt de wijze van ondertekening.
Artikel 6:1 biedt de secretaris-generaal de mogelijkheid voor doormandatering en doorverlening van zijn bevoegdheden aan de diensthoofden (directeuren-generaal, plaatsvervangend secretaris-generaal, hoofd van de Binnenlandse Veiligheidsdienst). Deze doormandatering en doorverlening vindt plaats in het Mandaat- en volmachtbesluit diensthoofden BZK. Daarbij geldt dat het diensthoofd de toegekende bevoegdheden uitsluitend kan uitoefenen op zijn specifieke werkterrein, zoals dat op hoofdlijnen is aangegeven in het Organisatiebesluit BZK.
Daarnaast is de secretaris-generaal bevoegd om ook andere functionarissen bij het ministerie rechtstreeks te machtigen.
De secretaris-generaal kan geen bevoegdheden aan diensthoofden toekennen die hij zelf niet heeft. Als op grond van paragraaf 4 van dit besluit een uitsluitingsgrond van toepassing is ten aanzien van het mandaat en de volmacht van de secretaris-generaal, kan ook een diensthoofd deze bevoegdheid niet uitoefenen, behoudens de situatie dat in bovendepartementale regelgeving een bevoegdheid aan het diensthoofd is toegekend of het diensthoofd door een bewindspersoon rechtstreeks is gemachtigd.
In artikel 6:2 is vervolgens geregeld dat de secretaris-generaal het diensthoofd bevoegd kan verklaren om de verleende bevoegdheden binnen het dienstonderdeel van het diensthoofd door te mandateren of door te verlenen, ter uitoefening op het desbetreffende werkterrein. Ten aanzien van de diensthoofden is hieraan uitvoering gegeven in het Mandaat- en volmachtbesluit diensthoofden BZK.
Anders dan bij de doormandatering en doorverlening van volmacht aan een diensthoofd ten behoeve van de taken op diens werkterrein, bevat dit artikel de basis om bepaalde onderdelen uit het aan de secretaris-generaal voorbehouden takenpakket structureel te laten uitoefenen door de plaatsvervangend secretaris-generaal. Op grond van deze bepaling is in het Mandaat- en volmachtbesluit diensthoofden BZK de plaatsvervangend secretaris-generaal belast met het nemen van beslissingen op bezwaarschriften met betrekking tot personele aangelegenheden.
Anders dan bij de doormandatering en doorverlening van volmacht aan een diensthoofd ten behoeve van de taken op diens werkterrein, bevat dit artikel de basis om bepaalde onderdelen uit het aan de secretaris-generaal voorbehouden takenpakket ten aanzien van het KLPD en de ITO structureel te laten uitoefenen door de directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid. Dit is nader ingevuld in het Mandaat- en volmachtbesluit diensthoofden BZK.
De toepassing door de secretaris-generaal van de artikelen 6:1 tot en met 6:4 wordt altijd schriftelijk vastgelegd, in overeenstemming met de bewindspersonen en na interne advisering.
Voor bijzondere gevallen kan de secretaris-generaal op grond van dit artikel een functionaris mondeling of schriftelijk mandateren of een volmacht verlenen. Hieronder valt ook het afdoeningsmandaat voor een bepaald geval, dat in de praktijk vaak tot uitdrukking komt in de toestemming om te tekenen `in opdracht' (i/o).
In dit artikel zijn algemene randvoorwaarden geformuleerd voor de uitoefening door de secretaris-generaal van diens bevoegdheden. Deze gelden ook voor anderen aan wie op grond van dit besluit mandaat of een volmacht is verleend.
Voor mandaat en volmacht geldt ingevolge de Algemene wet bestuursrecht dat de mandaatverlener steeds bevoegd is om de toegekende bevoegdheid zelf uit te oefenen. De mandaatverlener is ook bevoegd aanwijzingen te geven aan de gemandateerde.
Verder dienen bij de uitoefening van het mandaat en de volmacht, naast de departementale richtlijnen en procedures, vanzelfsprekend ook de toepasselijke rechtsregels in acht te worden genomen, zoals (niet-limitatief) genoemd in het artikel.
De bewindspersonen kunnen van de secretaris-generaal verlangen dat deze verantwoording aflegt over de uitoefening van de aan hem toegekende bevoegdheden. Hiermee wordt invulling gegeven aan artikel 10:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 7:3 bevat een restbepaling.
De directeur Personeel en Organisatie richt een centraal mandaat- en volmachtregister in. Uit dit register behoort te blijken aan welke functionarissen bij het ministerie schriftelijk mandaat of een volmacht is verleend. Het register vermeldt daarbij de naam van de functionaris en diens bevoegdheden. Verder is in het register opgenomen welke functionarissen bij het ministerie een bewindspersoon vertegenwoordigen in een (bestuurs)orgaan van een rechtspersoon anders dan de Staat. Doel van het register is intern en extern inzage te verschaffen in de bevoegdheden van personen die namens het Rijk handelingen verrichten.
Het register is openbaar. Verstrekking van gegevens uit het register geschiedt onder verantwoordelijkheid van de directeur Personeel en Organisatie.
Aangezien voor gegevens over de Binnenlandse Veiligheidsdienst strengere regels gelden in verband met de staatsveiligheid, wordt door het hoofd van de Binnenlandse Veiligheidsdienst een apart register bijgehouden met betrekking tot bevoegdheden die zijn toegekend aan directeuren en andere functionarissen bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst. Het hoofd is bevoegd om nadere regels te stellen dienaangaande, in overeenstemming met de secretaris-generaal.
Naast de bijhouding van het centrale mandaat- en volmachtregister is de directeur Personeel en Organisatie verantwoordelijk voor het beheer van het onderhavige besluit. Hieronder wordt verstaan het actueel houden van het besluit en het monitoren van de naleving. Daartoe is vereist dat de directeur enerzijds door de secretaris-generaal en de diensthoofden steeds in het bezit wordt gesteld van actuele gegevens met betrekking tot door hen verkregen en verleende mandaten en volmachten, en anderzijds wordt geïnformeerd over knelpunten met betrekking tot de toekenning van bevoegdheden en de uitoefening daarvan. Over deze gegevens en het beheer in het algemeen wordt door de directeur jaarlijks gerapporteerd aan de departementsleiding.
Aanpassing van het Organisatiebesluit BZK is voorbehouden aan de minister en kan derhalve niet worden gemandateerd. Aanpassing geschiedt op voordracht van de directeur Personeel en Organisatie uit hoofde van diens beheerstaak, na afstemming met de secretaris-generaal en de directeuren Financieel-Economische Zaken en Constitutionele Zaken en Wetgeving.
In deze artikelen zijn de inwerkingtreding en de citeertitel vastgelegd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.G. de Vries.