Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

Pub. 278

Beslissing in de zaak van:

A., wonende te B., appellant/oorspronkelijk klager, advocaat: Mr. C.,

tegen

D., psychiater, wonende te E., verweerder in eerste aanleg en in hoger beroep.

Het verloop van de procedure

1. Appellant - hierna te noemen klager - heeft bij het Regionaal Tuchtcollege te 's-Gravenhage een klacht tegen verweerder - hierna te noemen de arts - ingediend, welke klacht is ingekomen op 24 juni 1999.

Bij beslissing d.d. 15 november 2000 (nr. 99 T 107) heeft het Regionaal College de klacht afgewezen.

Klager is bij beroepschrift ingekomen op 6 maart 2001 van die beslissing in beroep gekomen. Bij brief ingekomen op 24 april 2001 heeft hij de gronden van zijn beroepschrift aangegeven. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

Klager heeft bij brief ingekomen op 6 juni 2001 gerepliceerd, waarna de arts bij brief ingekomen op 2 augustus 2001 heeft gedupliceerd.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter (openbare) terechtzitting van het Centraal College d.d. 4 oktober 2001, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door Mr. C. en de arts.

Beslissing in eerste aanleg

2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden, zakelijk weergegeven (en voor zover in hoger beroep van belang) het volgende in:

De klacht

Klager is in oktober 1994 onderzocht door de arts. De arts was benoemd tot deskundige door de Rechtbank in een bestuursrechtelijke zaak. Het rapport van de arts bevat naar de mening van klager fouten en tegenstrijdigheden. De diagnose van de arts heeft voor klager zeer nadelige gevolgen gehad, waaronder het feit dat klagers huisarts zijn medische klachten onvoldoende serieus heeft genomen. Hierdoor heeft klager doorgewerkt in plaats van rust gehouden. Dit heeft in 1997 geleid tot een toename van nekklachten, waardoor klager niet meer in staat was arbeid te verrichten, noch om zijn huishouding te doen.

In 1993 is de arts ook onderzocht door reumatoloog F. Deze stelde vast dat er geen reumatische aandoening was. Hij heeft echter wel adviezen gegeven om klagers gezondheid te verbeteren en te voorkomen dat klagers klachten zouden toenemen. Vanwege het psychiatrisch rapport van de arts is aan deze adviezen door de huisarts onvoldoende aandacht gegeven.

Klager merkt op dat hij medio 1999 pas in staat was om de inhoud van het rapport van de arts te weerspreken. Kort samengevat verwijt klager de arts dat hij een rapport heeft geschreven, dat naar de mening van klager niet aan de medische professionaliteit voldoet, die klager van de arts mag verwachten.

Het standpunt van de arts

De arts is van mening dat de inhoud van zijn rapport juist is. In zijn onderzoek bestaat een heldere samenhang tussen de beschrijving van de klachten, voorgeschiedenis en het huidige functioneren van klager enerzijds en psychiatrische taxatie (de interpretatie) en eindconclusie anderzijds. De arts heeft door middel van een tweetal brieven uitleg gegeven omtrent zijn rapportage aan klager. De arts kan zich voorstellen dat het rapport voor klager confronterend is geweest. De arts blijft van mening dat hij rapport naar eer en geweten heeft opgemaakt.

3. Het regionaal College heeft (voorzover in hoger beroep van belang) aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

De beoordeling

Het College dient eerst na te gaan of het onderzoek dat door de arts is uitgevoerd, op juiste wijze is geschied en volledig is geweest. Gelet op de inhoud van het onderzoeksrapport acht het College het aannemelijk dat de arts het onderzoek op juiste wijze heeft uitgevoerd. De arts heeft daarbij gebruik gemaakt van de somatische anamnese en de beoordeling, vermeld in het rapport voor de Raad van Beroep door de orthopedische chirurg G. d.d. 17 juni 1994. Daarnaast heeft de arts overleg gehad met klagers huisarts te H. Het College is van oordeel dat het onderzoek volledig is geweest en dat de arts zich in voldoende mate een beeld van klager heeft gevormd en dat vervolgens in het rapport heeft weergegeven.

Voorts komt de vraag aan de orde of de arts de inhoud van zijn rapport op deze wijze heeft kunnen weergeven. Het College is van oordeel dat de psychiater na voldoende onderzoek volledig vrij is zijn mening te geven over de gezondheidstoestand van klager. De arts heeft het rapport opgemaakt zonder miskenning van de positie van klager. Zijn positie blijkt immers duidelijk uit het rapport. Het rapport is derhalve een weergave van de bevindingen en mening van de arts en hoewel klager zich hiermee niet kan verenigen, mocht de arts dit doen.

De beoordeling in hoger beroep

4. De klacht legt de vraag ter beoordeling voor of het op verzoek van de rechtbank E. door de arts op 26 oktober 1994 uitgebrachte rapport voldoet aan de eisen die daaraan uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid redelijkerwijs mogen worden gesteld.

Naar het oordeel van het Centraal College behoort tot die eisen:

a. dat in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze wordt uiteengezet op welke gronden de conclusie van het rapport steunt;

b. dat de in die uiteenzetting genoemde gronden op hun beurt aantoonbaar voldoende steun vinden in feiten, omstandigheden en bevindingen vermeld in het rapport;

c. dat bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie kunnen rechtvaardigen.

5. Bij de in het rapport weergegeven diagnose heeft de arts - zoals hij ter zitting heeft toegegeven - geen gebruik gemaakt van één van de diagnostische systemen als DSM IV (in 1994 DSM-III-R) of ICD-10 (in 1994 ICD-9) die reeds ten tijde van het uitbrengen van zijn rapport wereldwijd aanvaard en toegepast werden bij de beantwoording van vragen als die, welke in dit geval aan de arts zijn gesteld.

6. Het Centraal College stelt vast dat aan de arts de vraag was voorgelegd of klager medisch psychiatrisch gezien op 1 oktober 1993 en 1 juni 1994 in staat moet worden geacht zijn eigen werk van programmeur gedurende 6 uur per dag te verrichten.

7. In zijn rapport geeft de arts onder het kopje `psychiatrische taxatie' zijn bevindingen (door hem zelf ter zitting aangeduid als `diagnostische overwegingen') weer, zonder dat duidelijk wordt aangegeven aan welke stoornis onderzochte lijdt. De arts heeft vervolgens, zonder aan te geven welke beperkingen (op cognitief, affectief en gedragsmatig gebied) uit die `diagnostische overwegingen' voortvloeien en zonder duidelijk aan te geven welke handicap dat oplevert, geconcludeerd dat hij klager `medisch psychiatrisch gezien op 1 oktober 1993 en 1 juni 1994 in staat acht z'n eigen werk van programmeur gedurende 6 uur per dag te verrichten.'

8. Met die laatste - volstrekt ongemotiveerde - conclusie heeft de arts zich begeven buiten het terrein van zijn deskundigheid als psychiater en heeft hij het terrein van een sociaal-geneeskundige en/of een arbeidsdeskundige betreden. Bovendien laat de vraag naar iemands arbeids(on)geschiktheid zich niet deugdelijk beantwoorden indien niet eerst duidelijk een stoornis en de daaruit voortvloeiende beperkingen en handicap zijn vastgesteld.

9. Het Centraal College is dan ook van oordeel dat het gewraakte rapport niet voldoet aan de eisen die daaraan uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid redelijkerwijs mogen worden gesteld. De arts heeft derhalve met het uitbrengen van het rapport gehandeld in strijd met het belang van individuele gezondheidszorg als bedoeld in artikel 47, eerste lid onder b van de Wet BIG.

10. De klacht is gegrond en het Centraal College zal de beslissing in eerste aanleg vernietigen en de arts alsnog de maatregel opleggen die in overeenstemming is met de ernst van de tekortkoming en de overige omstandigheden van het geval. Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal worden bepaald dat deze beslissing in de Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter bekendmaking zal worden aangeboden aan Medisch Contact en het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht met het verzoek tot plaatsing, een en ander zoals in het dictum te bepalen.

Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep;

en opnieuw rechtdoende:

verklaart de klacht gegrond en legt de arts te dier zake de maatregel van waarschuwing op;

bepaalt dat deze beslissing wordt bekend gemaakt door plaatsing in de Staatscourant en door toezending aan Medisch Contact en het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht met het verzoek tot plaatsing, een en ander zoals bepaald in artikel 71 van de Wet BIG.

Aldus gegeven in Raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter; mr. P.M. Brilman, mr. P.J. Wurzer, leden-juristen; prof. dr. F.E.R.E.R. de Jonghe, prof. dr. C.A.F. Tulleken, leden-beroepsgenoten; mr. D.M. Looten, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2001, door mr. R.A. Torrenga, in tegenwoordigheid van de secretaris.